In mijn tweede studiejaar psychologie las ik een artikel over een verpleeghuis voor arme ouderen in de Verenigde Staten. De kamers waren kaal en sober ingericht en veel bewoners waren zwaar verzorgingsbehoevend. In de lente werden planten voor de bewoners geleverd. Iemand met een bijzonder gevoel voor experimenteren besloot om de helft van de bewoners te vragen waar zij de plant in de vensterbank wilden hebben. Bij de andere helft werd de plant gewoon neergezet. De bewoners die konden kiezen bleken gelukkiger te zijn, dan zij die niet konden kiezen. Het artikel heb ik niet meer teruggevonden, maar het maakte diepe indruk op mij. Het leek mij van groot belang dat je zelf kunt kiezen, hoe schamel je omgeving en hoe beperkt je mogelijkheden ook zijn. Om zo de regie over je eigen leven te houden.

In mijn derde studiejaar ging ik, voor de ervaring en het geld, lesgeven in Zwolle bij de opleiding tot bejaardenverzorgende. Intermenselijke Relaties was het vak en ik mocht zelf de inhoud bepalen. Ik besloot dat het voeren van de regie een belangrijk thema moest zijn. Tijdens mijn eerste les bij de verschillende groepen schreef ik op het bord: “Elk mens heeft recht op zijn eigen ongeluk”. Een mens heeft het recht om keuzes te maken, die ik of een ander misschien nooit zou maken. Toen al was het algemene idee in het Ouderenwerk dat het activeren van ouderen het beste is. Sommige ouderen wilden (en willen) echter helemaal niet sociaal zijn. Zij kiezen ervoor zich terug te trekken van anderen. En ik vond dat dit gerespecteerd moest worden. Mijn uitgangspunt stond aanvankelijk voor veel jonge vrouwen haaks op wat zij wilden bereiken met de opleiding: weten wat goed is voor de ouderen. Van mij moesten ze leren vragen.

In de tachtiger jaren – ik was toen werkzaam in het welzijnswerk voor ouderen – kwam de term “bemoeizorg” op. René Paas (oud-wethouder van de stad Groningen) zegt in het onderzoek van Gert Schout over zorgmijding en zorgverlamming: “Hoe verbeter je het lot van iemand die probeert uit je handen te blijven?”. Zorgweigeraars, met name mensen met een psychiatrische achtergrond, bleken wel te helpen te zijn door op een vriendelijke manier zorg “op te dringen”. Die bemoeizorg werd een hype: het werd het kenmerk van het goede werk van het Leger des Heils en vele instellingen in de psychiatrie die outreachend werken: (mogelijke) cliënten worden met veel geduld opgezocht. Vanuit het contact van mens tot mens wordt gekeken naar wat iemand nodig heeft om hulp te accepteren.
Ik vond deze opvatting van zorg in eerste instantie helemaal niets. Je neemt, vond ik, mensen de regie over eigen leven af. Mijn oorspronkelijke afkeer van deze benadering draaide echter om in bewondering. De clou van de benadering, zo leerde ik, is niet het opdringen van hulp: het is op basis van menselijk contact iemand helpen om tot besluiten te komen om de regie over eigen leven weer op te pakken. Het is hulpverlenen met je handen op de rug. Voor heel wat mensen is het formuleren van eigen wensen een stap te ver. Na verloop van enige tijd komt de vraag: “wanneer ben je eraan toe om een besluit te nemen om te zien wat je echt wil.” Dat vraagt geduld, niet oordelen en vooral een goed contact op basis van vertrouwen. Figuurlijk gesproken: Nadat er vertrouwen is ontstaan komt de vraag aan de orde: “Wanneer ben je eraan toe om een besluit te nemen of je wel een plantje wil en waar dat moet komen te staan?”. Dat is de cliënt lekker zelf de bloemen binnen laten zetten.
Van die overwegingen werd ik weer een beetje blij en kon verder vrolijk lesgeven.

In een serie artikelen neemt onze nieuwe BlijNieuwsredacteur u mee naar de geschiedenis en mogelijkheden van deze blijmakende stroming in de psychologie (Lees hier deel 1: de start; hier deel 2: Flow en hier deel 3: van zielige hondjes naar blije mensen). Delen is vermenigvuldigen! 🌻🌻